Mischa Brendel
Het Polymer Science Park in Zwolle heeft ambitieuze groeiplannen.
Zwolle is wellicht niet de eerste plek waar je een broedplaats voor kunststoftechnologie denkt te vinden, maar toch is dit de locatie van het Polymer Science Park (PSP). Sterker nog, wat nu nog een verzameling kantoren en gedeelde werkplaatsen is in een op het eerste gezicht ietwat rommelig ogende opzet, moet over niet al te lange tijd uitgroeien tot een ware polymerencampus, als het aan de directeur ligt.
Het PSP omschrijft zichzelf als een expertise- en innovatiecentrum voor (toegepaste) kunststoftechnologie. Doelen zijn het verbinden van verschillende partijen, het huisvesten van opstartende bedrijven in de chemische sector, het inspelen op nieuwe ontwikkelingen, het adviseren van bedrijven en instellingen, het opzetten van leerwerkplekken voor studenten en het aanbieden van faciliteiten en machines. En er ligt dus het voornemen om uit te groeien tot een campus.
Lees verder onder de video
‘Momenteel staat het PSP op een terrein met een oppervlakte van 5 ha, waarvan een groot deel nog te ontwikkelen valt als onderdeel van een campus’, aldus directeur Mireille Kinket. Naast het PSP bevindt zich een vestiging van DSM. Kinket benadrukt dat een PSP-campus wel onafhankelijk moet blijven functioneren. ‘Dat is denk ik een van de redenen dat wij hier wel succesvol met het mkb werken, waar dat op andere plaatsen in Nederland moeilijker verloopt. Het mkb vindt al snel dat één of enkele grote bedrijven te dominant aanwezig zijn en dat schrikt ze af.’
Jasper Bouwmeester, oprichter en directeur van start-up Fiberneering, beaamt dat de onafhankelijkheid van het PSP prettig werkt. ‘Ik kan natuurlijk alleen voor mijn eigen bedrijf spreken, maar dat geeft zeker een prettig gevoel.’ Bouwmeester lanceerde drie jaar geleden zijn eigen ingenieursbureau, dat zich specialiseert in composietmaterialen. Na zijn studie luchtvaart- en ruimtevaarttechniek aan de TU Delft werkte hij eerst drie jaar bij DSM en vertrok daarna voor vijf jaar naar Australië. Daarna keerde hij terug naar Nederland en besloot hier zelf iets op te zetten. Hij richtte zich al vlug op 3d-printen. Bouwmeester: ‘Ik zag bij veel opdrachten en opdrachtgevers dat er wel wat met 3d-printen werd gedaan, maar slechts heel beperkt. Er is veel meer mogelijk.’
Bouwmeester zette zusterbedrijf Fiberneering Technology Development BV op, dat zich op het PSP de afgelopen twee jaar vooral heeft beziggehouden met het verder uitwerken van Bouwmeesters idee voor een 3d-printer en het patenteren van de technieken van deze printer.
Fiberneering Technology levert componenten van composiet, gemaakt aan de hand van 3d-prints. ‘Dat gebeurt in twee stappen’, licht Bouwmeester toe. ‘We fabriceren een model met onze 3d-printer en gebruiken dat model dan om het composietonderdeel te maken.’ Hiertoe plaatsen de medewerkers van Fiberneering lagen voorgeïmpregneerde vezels over de modellen heen en laten die uitharden. Het aantal lagen en het precieze soort vezels hangt af van het benodigde component. Bouwmeester: ‘Het is nog niet mogelijk om composieten rechtstreeks te printen, maar dat is ook helemaal niet nodig. Onze productiemethode spaart al een stap uit vergeleken met de conventionele productie van dergelijke composietcomponenten. Daarbij moet je eerst een plug maken, dan een mal en daarna pas kun je het gewenste eindproduct produceren. Wij kunnen de stap van de plug en mal overslaan, dankzij onze printer.’
De printer zelf werkt op basis van een bestaande techniek: uit een harsbad wordt laag voor laag een kunststof model ‘getrokken’, die onder uv-licht uithardt. Het harsbad meet 1 x 0,5 x 0,5 m. Enkele jaren geleden huurde het PSP Fiberneering in voor een opdracht; zo ontdekte Bouwmeester het polymerenpark. Intussen wordt het commerciële exemplaar van Fiberneerings printer in de centrale hal van het gebouw in elkaar gezet.
Sinds de officiële opening in 2012 groeide het PSP uit tot een instelling die momenteel uit zijn voegen dreigt te barsten. Langzaamaan kwamen er bedrijfjes bij die de meerwaarde van het instituut inzagen. Kinket: ‘In het begin waren we hoofdzakelijk een netwerkclub, waarbij we vooral bezig waren met partijen naar ons toe te trekken en met elkaar te verbinden.’ Dat is nog steeds een van de belangrijkste taken van het PSP, maar er is ook een aantal andere taken bij gekomen. ‘Voor het mkb zijn we onder meer een externe partner op het gebied van r&d. Wij bieden naast eerdergenoemde netwerken veelal ook gewenste kennis en verschillende faciliteiten.’ Het gaat dan om faciliteiten die kleinere bedrijven zelf vaak niet aan kunnen schaffen, simpelweg omdat dit zo vroeg in het opstartproces van een bedrijf te duur is.
Lees verder onder de foto
Ook de body van zonnewagen Nuna9 wordt op het PSP gebouwd (Copyright: Nuon Solar Team/Hans-Peter van Velthoven)
Maar het park gaat verder dan dat, vult Kinket aan: ‘Wij stellen niet alleen onze faciliteiten beschikbaar voor bedrijven, maar we helpen ook met het verkrijgen van aanjaagfinanciering. We hebben bijvoorbeeld veel ervaring met het praten met banken en krijgen daar vaak meer voor elkaar dan de onervaren bedrijven zelf.’
En ook het nut voor de onderwijsinstellingen is evident, zo stelt dr.ir. Geert Heideman van hogeschool Windesheim. Heideman is associate lector bij de onderzoeksgroep kunststoftechnologie bij Windesheim. ‘De vraag naar goedgeschoolde kunststofdeskundigen vanuit het bedrijfsleven uit de regio blijft groeien. We doen hiermee op het Windesheim zelf al steeds meer, samen met het bedrijfsleven, maar met het PSP als buitenloket hebben we toch toegang tot een uitgebreider bedrijvennetwerk en tot machines die we minder goed kunnen huisvesten bij onze eigen instelling.’
Hij vindt kunststoftechnologie een multidisciplinair vakgebied, en daarbij helpt het PSP. ‘Werktuigbouwkundigen werken samen met chemici en ontwerpers. Wij hebben niet al die disciplines in huis, maar ze komen elkaar wel allemaal tegen bij het PSP.’ Ook leren studenten van het mbo, het hbo en het wo met elkaar samen te werken.
Een van de grote speerpunten van het PSP is de circulaire economie. Hiertoe zet het polymerenpark momenteel een proeftuin voor recycling op. Twee belangrijke projecten binnen die proeftuin zijn Plastics Go Circular, dat zich onder meer bezighoudt met bioplastics, en Plastics Get Smart, dat zich richt op het gebruik van kunststoffen in sensoren en robotica. Deze projecten zijn overigens geen concepten waar het PSP zich mee bezig wil houden, maar concrete zaken, stelt Kinket: ‘We doen hier alleen projecten waar bedrijven rechtstreeks achter staan.’
Maar als de bedrijven hier zelf al mee bezig willen gaan, wat is dan de toegevoegde waarde van het PSP? Kinket: ‘Naast de eerdergenoemde faciliteiten en contacten met banken, hebben we ook een aantal projectleiders tot onze beschikking staan die we bij dergelijke projecten vaak inzetten: deze mensen hebben ervaring met het werken in projectgroepen die zijn opgebouwd uit meerdere bedrijven en instellingen en waar stagiaires bij werken.’
Het PSP werkt in essentie met wat Kinket een ‘vaste schil’ van leden noemt. Dat zijn niet alleen bedrijven en instellingen die te allen tijde zijn aangesloten bij het wetenschapspark, maar ook vaste werkkrachten, zoals eerdergenoemde projectleiders. Daarnaast is er een flexibele schil die bestaat uit flexibele werkkrachten, zelfstandig personeel, stagiaires en overwegend kleine bedrijven die alleen maar hulp nodig hebben bij het ontwikkelen of lanceren van één specifiek product. ‘Idealiter vinden we ook nog een projectleider afkomstig van het Windesheim’, vult Kinket aan. Deze projectleider kan de samenwerking en communicatie met de hogeschool en diens stagiaires coördineren.
Fiberneering-directeur Bouwmeester is in ieder geval enthousiast over de wijze waarop het PSP functioneert: ‘Door de opzet is het heel gemakkelijk voor bedrijven om elkaar tegen te komen en met elkaar te praten.’ Hij doelt daarbij niet zozeer op het contact tussen de directeuren van diverse startups en instellingen, maar met name op het contact tussen de diverse werknemers van de verschillende bedrijven. ‘Zo pak je veel makkelijker met zijn allen een biertje op de vrijdagmiddag.’ Dergelijke informele contacten voegen volgens hem veel toe.
Het Windesheim ziet wel wat in het uitgroeien van het PSP tot een volwaardige polymerencampus. Heideman: ‘Als verschillende partijen in het kunststoffencluster krijg je zo veel meer toegang tot elkaar. Ook kunnen studenten hier iets meer commercieel gerichte stages of afstudeeropdrachten volgen en werken met machines die bij ons niet voorhanden zijn.’ Wat hem betreft ontwikkelt de samenwerking tussen Windesheim en het PSP zich nog verder: ‘We hebben nog heel wat in de pen zitten; we gaan zeker nog oogsten.’
Wat Kinket betreft, gaat het PSP zich in de toekomst ook meer met r&d bezighouden: ‘Nu beperkt dergelijk onderzoek zich grotendeels tot controles op de wet milieubeheer. Dat ligt goed in lijn met de circulaire economie. Maar we willen de onderzoeksgebieden zeker uitbreiden.’