Top 30 R&D 2014

Leestijd: 4 minuten

Thomas van de Sandt

Voor het eerst in vijftien jaar, sinds Technisch Weekblad een r&d-toplijst publiceert, staat Philips bij de bedrijven niet op nummer 1. Philips-spinoff ASML is het bedrijf waaruit het ontstond qua r&d-uitgaven inmiddels ontgroeid. In totaal gaf de Top 30 bedrijven 3,2 % meer uit aan onderzoek en ontwikkeling dan in 2012.

Wie een blik werpt op de Top 30 Bedrijfs-R&D 2014 van dit jaar, ziet meteen dat voormalig koploper Philips van de troon is gestoten door ASML. Waar de r&d-uitgaven van de Eindhovense elektronicareus afnamen, groeiden die van de Veldhovense chipmachinefabrikant juist sterk.

Deze groei heeft ASML grotendeels te danken aan het feit dat het bedrijf in 2012 verschillende klanten, waaronder Samsung en Intel, wist te verleiden om in het bedrijf te investeren.

Die luxepositie komt vooral omdat ASML zich naar boven heeft weten te vechten als marktleider, stelt Henk Volberda, hoogleraar strategisch management en ondernemingsbeleid aan de Rotterdam School of Management van de Erasmus Universiteit: ‘ASML is heel slim bezig. Ze hebben 80 % marktaandeel in handen en hierdoor zijn hun klanten van hen afhankelijk. Daarom participeren en investeren deze in de r&d van ASML, omdat zij uiteindelijk steeds kleinere chips nodig hebben, die de machines van ASML moeten produceren. Ook voorkom je met zo’n groot marktaandeel dat er nieuwe spelers instappen.’

Toen in november vorig jaar de Erasmus Concurrentie en Innovatie Monitor 2013 uitkwam, mede opgesteld door Volberda, leek de belangrijkste conclusie van dit rapport haaks te staan op de bevindingen van de Top 30 Bedrijfs-R&D 2013 van Technisch Weekblad. De Nederlandse bedrijven zouden volgens de Innovatie Monitor minder geld in r&d stoppen, terwijl bij de bedrijven in de Top 30 van TW de investeringen in r&d juist omhoog gingen.

Beide onderzoeken zijn echter niet zomaar met elkaar te vergelijken, legt Volberda uit: ‘Jullie kijken naar de absolute groei in r&d-uitgaven, wij kijken naar de relatieve r&d-uitgaven als percentage van de omzet van het bedrijf. Bovendien stellen jullie een top samen waarin alleen de beste jongetjes van de klas staan, terwijl wij juist niet naar de Top 30 kijken, maar naar het geheel.’ Beide enquêteresultaten tonen dus andere gegevens.

De reden dat Volberda en collega’s voor het opstellen van de Innovatie Monitor kijken naar de relatieve r&d-uitgaven van bedrijven, is omdat dit aangeeft of een bedrijf naar vermogen meer of minder in r&d is gaan investeren. Volberda: ‘Het zegt iets over de r&d-intensiteit van een bedrijf.’

De extra investeringen hebben ASML geen windeieren gelegd: de r&d-uitgaven stegen met ruim 25 %. Veel andere grote bedrijven zijn echter minder in r&d gaan investeren. Dit geldt bijvoorbeeld voor Philips (-2,2 %), KPN (-1,1 %), Shell (-3,8 %) en NXP (-2,1 %). De algemene trend laat echter een kleine stijging in de r&d-uitgaven zien: ten opzichte van 2012 heeft de Nederlandse Top 30 in totaal 3,2 % meer in r&d geïnvesteerd.

Het positieve resultaat op de eindbalans wordt vooral veroorzaakt door enkele bedrijven. Dit zijn ASML (+25 %), VDL Groep(+27 %), Lely Groep (+25 %) en DEMCON (+33 %).

Op het gebied van octrooien is Philips nog steeds de onbetwiste winnaar: het bedrijf neemt 4.014 van de in totaal 6.229 octrooien in de Top 30 van bedrijven voor zijn rekening en heeft daarmee een aandeel van 64 %. Dat is overigens wel lager dan het aandeel van 69 % in 2012.

Volberda stelt dat de r&d-investeringen per werknemer vertellen hoe kennisintensief een bedrijf is. In dat opzicht scoren Crucell (€ 353.000/fte), Synthon (€ 325.000/fte), KPN (€ 270.000/fte) en Bayer CropScience (€ 236.000/fte) erg hoog.

Dit jaar zijn voor het eerst het KNMI (plaats 7) en het NIOZ (plaats 13) in de Top 30 Kennis- en Onderzoeksinstituten 2014 opgenomen. Los daarvan is er in de top 9 niets veranderd: TNO blijft koploper, ondanks dat het vorig jaar zijn omzet zag dalen met € 23 miljoen (-3,9 %) ten opzichte van 2012. De jaaromzet was in 2013 echter nog altijd bijna viermaal zo hoog als die van ECN, nummer twee op de lijst.

Opmerkelijk is dat het aantal fte bij TNO in diezelfde periode afnam met 387 (-10 %). Het lijkt er hiermee op dat het onderzoeksinstituut meer bezuinigt op personeel dan op het uitvoeren van onderzoek. Bovendien is het einde van de afname in fte’s nog niet in zicht: in oktober 2013 kondigde TNO aan tot het eind van 2014 enkele honderden arbeidsplaatsen te moeten schrappen.

Wat betreft de relatieve omzetgroei springen SBRCURnet (+38 %), Onderzoeksinstituut OTB (+25 %), J.M. Burgerscentrum (+25 %) en het Dutch Polymer Institute (+22 %) eruit als sterkste groeiers. Bij ASTRON (-11 %), CE Delft (-10 %) en SRON (-10 %) daalde de omzet juist het hardst.

De Innovatie Monitor kijkt alleen naar bedrijven en niet naar onderzoeksinstituten, maar Volberda denkt erover om deze laatste groep ook nader te gaan bestuderen. ‘Dat is zeker interessant, vooral omdat bedrijven steeds meer gaan samenwerken met deze instituten.’ Dat is deels een gevolg van het Topsectorenbeleid van de overheid.

TNO heeft van alle kennis- en onderzoeksinstellingen in 2013 wederom de meeste octrooien op zijn naam geschreven: 88. Ook dat is echter een stuk minder dan in 2012, toen TNO nog 112 octrooien kon claimen. Hier is ECN echter de grootste verliezer: het aantal octrooien nam af van 106 in 2012 naar slechts 13 in 2013.

Veel onderzoeksinstellingen die in 2012 subsidie uit de eerste geldstroom (directe overheidssubsidies) ontvingen, hebben afgelopen jaar minder geld uit deze pot gekregen. Dit is in lijn met het beleid van de overheid. Het verlies aan inkomsten uit deze geldstroom wordt door deze instellingen gecompenseerd door zowel de tweede (via subsidieverstrekkers als NWO) als de derde geldstroom (het bedrijfsleven).

Het valt Volberda op dat steeds meer bedrijven doen aan open innovatie. ‘Kijk naar Chemelot, de High Tech Campus, of Philips. Deze laatste had vroeger het Natlab voor eigen onderzoek, ook fundamenteel onderzoek. Tegenwoordig houdt het bedrijf zich echter meer bezig met toegepaste r&d en is het veel beter geworden in cocreatie.’ Dat is volgens Volberda geen slechte ontwikkeling voor het bedrijf: het is een strategische keuze.

Nog een verschil tussen de Top 30 en de Innovatie Monitor is dat deze laatste ook kijkt naar sociale innovatie bij bedrijven. Sociale innovatie, slimmer managen, organiseren en werken, is iets dat volgens Volberda niet mag worden onderschat: ‘Onderzoek heeft uitgewezen dat de mate van innovatie van een bedrijf voor 25 % wordt bepaald door technologische innovaties en voor 75 % door sociale innovaties. Als de directeuren durven te vernieuwen en anders durven te denken, levert dat vaak flinke innovaties op.’

Toch zijn technologische innovaties afhankelijk van de r&d-investeringen van bedrijven en kennis- en onderzoeksinstituten. De bedrijven die gedurende de crisis zijn blijven investeren in r&d zullen hier na de crisis de vruchten van plukken, stelt Volberda, omdat de zichtbare resultaten van dergelijke investeringen zich pas vijf tot tien jaar later laten zien.

Lees ook

Nieuwsbrief

Onze sponsor: