Teake Zuidema
Mondialisering is in de afgelopen decennia gedreven door het verschil tussen arm en rijk: de massaproductie van goederen verplaatste zich naar landen waar de lonen het laagst zijn.
De vierde industriële revolutie – met onder meer 3d-printen, robotisering en slimme fabrieken – zet deze situatie op zijn kop. Het wordt goedkoper dingen te maken waar ze ook verkocht en gebruikt worden. Sommige producten zullen zelfs bij de gebruiker thuis worden gemaakt. Het volume van de internationale handel zal hierdoor drastisch krimpen.
Momenteel is 3d-printen nog een nichesector. Niet meer dan 0,04 % van alle goederen wordt op deze manier vervaardigd. Maar er is een razendsnelle groei. In de VS zijn 3d-printers al betrokken bij het maken van iets minder dan 1 % van alle goederen. Sommige producten zijn al niet meer denkbaar zonder 3d. Al in 2015 werd 98 % van alle gehoorapparaten gemaakt met behulp van 3d-printen. In 2015 werden wereldwijd 220.000 3d-printers afgeleverd. Marktonderzoeker Gartner voorspelt dat dit er in 2020 6,7 miljoen zullen zijn.
3d-printers maken nu vooral nog prototypen en producten in kleine hoeveelheden. Raoul Leering voorspelt echter, in een recent rapport van ING, dat 3d-printers goedkoper en sneller zullen worden en daarmee geschikt voor massaproductie. Wanneer de investeringen in het huidige tempo blijven groeien, zal in 2060 meer dan de helft van alle producten gemaakt worden met 3d-printers. Het is volgens Leering zelfs mogelijk dat dit percentage al in 2040 wordt gehaald. Sommige consumenten worden ‘prosumenten’ wanneer ze zelf thuis een vogelkooi of een koffiezetapparaat uit de printer halen.
Wanneer arbeidsloon geen rol speelt, zijn producten meestal het goedkoopst wanneer ze gemaakt worden in de regio waar ze ook worden verkocht. In het ‘2040-scenario’ van bovengenoemd ING-rapport vermindert de internationale handel in goederen daarom met maar liefst 40 %. Daarbij mogen we dan nog bedenken dat de internationale scheepvaart alleen rendabel is met enorm hoge volumes. Vermindering van het volume betekent dat het transport per eenheid duurder wordt, en dat is dan opnieuw een stimulans om regionaal te produceren.
Een en ander lijkt positief voor een land als de VS, dat veel importeert en een enorm tekort heeft op de handelsbalans. Het is minder gunstig voor landen die veel goederen exporteren en veel verdienen aan de internationale handel van goederen, zoals Nederland. Helaas, de vierde industriële revolutie kan dus weleens minder goed uitpakken voor de Rotterdamse haven.
En Rotterdam heeft meer zorgen. Het transport van ruwe olie en steenkool vormt 30 % van alle internationale vrachtverkeer. Bijna driekwart van de oppervlakte van de Rotterdamse haven heeft direct of indirect te maken met het transport of de verwerking van olie. De grote vraag is wat je met al die havens en raffinaderijen gaat doen wanneer de wereld overschakelt naar niet-fossiele energiebronnen. Nog ver weg, maar wel iets waar de haven nu al over na moet denken. Lichtpuntje: er zal in ieder geval voldoende ruimte komen voor het bouwen van eerdergenoemde slimme fabrieken, waar robots en 3d-printers productie draaien voor de Nederlandse markt.