Dorine Schenk
De experimentele kernfusiereactor JET (Joint European Torus) maakt zich klaar voor tests met brandstoffen die in de toekomst gebruikt zullen worden om de grootschaligere testreactor ITER aan te drijven.
De Engelse JET, is de kleinschalige voorloper van ITER, de grootste testreactor voor kernfusie die op dit moment geassembleerd wordt in Zuid-Frankrijk. Het volume van JET is ongeveer een tiende van dat van ITER. Beide reactoren bestaan uit een donutvormige ‘tokamak’, waarin gloeiend heet plasma gevangen gehouden wordt in krachtige magneetvelden. In dat plasma kan kernfusie plaatsvinden als het verhit wordt tot miljoenen graden.
In december is JET begonnen met kernfusie-experimenten met het radioactieve en zeldzame waterstofisotoop tritium. Wereldwijd is hier slechts 20 kg van beschikbaar. JET gebruikt 60 g, dat gerecycled wordt.
In juni starten de tests met gelijke hoeveelheden tritium en deuterium (een andere waterstofisotoop). Dat is de brandstofmix die ITER over 15 jaar zal gaan gebruiken in een poging om meer vermogen op te wekken dan nodig is om de kernfusiereactie op gang te brengen. Dat zou een mijlpaal zijn in het kernfusieonderzoek.
Tijdens de tests zal JET het plasma verhitten en in bedwang houden zodat de tritium- en deuteriumkernen kunnen samensmelten tot heliumkernen. Als deze reactie op een gecontroleerde manier op gang gehouden kan worden, dan kan kernfusie een krachtige energiebron zijn. Maar dit is niet eenvoudig.
De brandstoftests in JET helpen onderzoekers om beter te voorspellen hoe het fusieplasma zich zal gaan gedragen in ITER. Ook toont het of het materiaal van de reactorwand voldoende tegen de hitte en rondvliegende kerndeeltjes bestand is.