Enith Vlooswijk
Indoor sporten mag binnenkort weer, maar hoogintensieve trainingen zijn nog niet aan de orde: teveel zweten en hijgen vergroot het gevaar op verspreiding van het coronavirus. Is daar geen technische oplossing voor te verzinnen?
‘Druppeltjesprofessor’ Bert Blocken van de Technische Universiteit Eindhoven denkt van wel. Met de nodige ventilatie- en filtertechnologieën zouden sporthallen net zo veilig zijn te krijgen als winkels.
Na een intensieve lobby kregen de sportscholen onlangs hun zin: als het coronavirus onder controle blijft, mogen ze op 1 juli hun deuren weer openen. Wel gelden allerlei restricties. Zo mogen veel minder sporters het gebouw in dan normaal, moeten ze thuis douchen en omkleden en minimaal anderhalve meter afstand houden. De opmerkelijkste voorwaarde botst met het hele idee achter sporten: hijgen en zweten moet binnen de perken blijven. Wie hijgt, stoot namelijk veel meer druppeltjes uit die ook nog eens verder dan anderhalve meter ver komen. In de openlucht is dat geen ramp, omdat de wind de druppelwolkjes snel uiteen blaast. Binnenshuis blijven ze langer hangen, met het gevaar dat de sportzaal verandert in een coronadouche.
Bert Blocken, hoogleraar Bouwfysica en Aerodynamica aan de universiteiten van Eindhoven en Leuven, zet in een publicatie van het wetenschappelijke tijdschrift Building & Environment van 31 mei uiteen hoe sportaccommodaties dit probleem kunnen omzeilen. Kort gezegd komt het erop neer dat de concentratie van aerosols (druppeltjes kleiner dan 5 micrometer) in de binnenlucht net zo laag is te krijgen als in winkels en supermarkten door de binnenlucht uitvoerig te ventileren en/of te filteren. Overigens is de rol van aerosols bij de verspreiding van het coronavirus nog onduidelijk en de al bestaande maatregelen – afstand houden, handen wassen, apparatuur reinigen – blijven ook bij het plan van Blocken gelden. Verder vermoedt Blocken dat voor sport ontworpen mondkapjes een bijdrage zouden kunnen leveren – momenteel doet zijn groep hiernaar onderzoek. Een onafhankelijke inspectiedienst zou de ‘druppelreductie-prestatie’ van de sportgelegenheden moeten toetsen
Logische gedachte
Viroloog Louis Kroes van het LUMC vindt de suggesties van Blocken zeker het overwegen waard. ‘Het is een logische gedachte om zodanig te ventileren dat het onaannemelijk is dat aerosols blijven voortbestaan. Ik vind dat een positievere benadering dan limieten stellen op inspanning. Dat is bijzonder subjectief en ook een hellend vlak, want hoe moet je dat gaan controleren?’ Het nut van gezichtsmaskers ziet hij vooralsnog niet in. ‘Die zullen vooral als storend worden ervaren.’ Verder benadrukt Kroes dat de maatregelen wel uitvoerbaar en betaalbaar moeten zijn.
In zijn publicatie geeft Blocken wat praktische beschrijvingen van de ventilatiesystemen die hij voor ogen heeft. Het rondblazen van de binnenlucht met een airconditioner heeft uiteraard weinig zin. Sterker nog, een airconditioner verlaagt volgens Kroes de luchtvochtigheid, wat de kans op aerosolvorming juist vergroot. Met ‘ventilatie’ bedoelt Blocken het vervangen van de binnenlucht met verse buitenlucht. En dan het liefst zodanig, dat frisse lucht op vloerniveau de zaal in wordt ingeblazen en verontreinigde lucht via een afvoer in het plafond weer verdwijnt.
Scepsis
Verkoopleider Jordy Theloosen van Vlint b.v., een producent van luchtfiltratiesystemen, is sceptisch over het plan. Hij vraagt zich met name af of de mate van luchtverversing haalbaar is. De ASHRAE, een Amerikaanse ingenieursorganisatie voor luchtkwaliteit, adviseert om elke seconde ruim 11 kubieke decimeter lucht per persoon te verversen – een getal dat Blocken in zijn publicatie ook aanhaalt. Dat is bijna twee keer zoveel als het Nederlandse Bouwbesluit van nieuwe sportaccommodaties verlangt en drie keer zoveel als het Bouwbesluit reeds bestaande accommodaties voorschrijft. ‘Je moet een hele forse luchtbehandelingskast op het dak hebben om dat te realiseren’, zegt Theloosen, ‘en het is ernstig de vraag of dat het geval is. Veel sportscholen zijn gevestigd in gebouwen die oorspronkelijk een heel andere bestemming hadden. Je kunt daar wel een grotere kast plaatsen, maar dan praat je snel over een investering van ruim een ton per kast.’
Blocken wijst in dat kader op het Handboek Sportaccommodaties, een meer vrijblijvend document met richtlijnen voor sportaccommodaties. De normen voor luchtverversing hierin zijn volgens Blocken nog beter dan die van de ASHRAE. Hoeveel sportaccommodaties hieraan voldoen, is echter onbekend.
In zijn publicatie beschrijft Blocken eveneens methoden om de lucht binnen te filteren als grootschalige ventilatie lastig is. Als voorbeeld noemt hij zogenaamde HEPA-filterapparaten, ook gebruikt in cleanrooms, die vrijwel alle deeltjes uit de lucht halen. Omdat deze filtersystemen veel energie kosten, zijn ook ‘Electrostatic Precipitators’ (ESP’s) van verschillende afmetingen een optie. De deeltjes in de lucht die door deze apparaten stromen, krijgen een elektrostatische lading en slaan vervolgens neer. De kleinere exemplaren kosten hoogstens een paar duizend euro per stuk. ‘Je zou in elke ruimte een of meerdere van die filterzuilen kunnen neerzetten,’ legt Blocken uit. ‘Zo kan je zelfs een sportschool zonder noemenswaardig ventilatiesysteem intensief sporten wetenschappelijk aantoonbaar veilig maken.’ Theloosen denkt dat dit slechts een tijdelijke oplossing kan zijn. ‘Op de langere termijn is goede ventilatie met frisse buitenlucht beter voor het binnenklimaat.’
Welke ingreep of combinatie van oplossingen het beste werkt, hangt af van de sportvoorziening, de zaalomvang en de investeringsmogelijkheden. ‘Ons werk is een eerste handreiking aan de sportaccommodaties’, zegt Blocken. ‘De ventilatie is nu nog een bottleneck. Als die voldoende sterk is en je dat laat checken door iemand, heb je een sterke troef in handen om naar de overheid te gaan en te zeggen: bij ons zijn de concentraties aerosolen gelijk aan die van de supermarkt.’