Goede vraag: waarom leidt Nederland minder bèta’s op dan andere landen?

Leestijd: 2 minuten

Gerald Schut

Kersverse cijfers op de site van het Rathenau Insitituut liegen er niet om: Nederland leidt veel minder bèta’s op dan andere Europese landen. Hier hebben per duizend werkende twintigers er slechts 16 een ho-diploma ‘bèta en techniek’. In Ierland zijn het er 35, in Frankrijk 27. Het EU-gemiddelde is 20,4; Nederland is een-na-laatste. Waar komt dat grote verschil vandaan?

Niks aan de hand, gewoon een definitiekwestie, reageerde minister Jet Bussemaker van Onderwijs enkele jaren geleden op deze vraag. Eurostat en de OECD rekenen landbouw, exacte lerarenopleidingen en ‘hybride studies’ niet mee als exact. Nederland heeft inderdaad relatief veel van dit soort ‘snijvlak-studies’ bevestigde de OECD in NRC.

Maar daar poets je de verschillen niet helemaal mee weg, stelt Alexandra Vennekens van het Rathenau Instituut. De definities van Eurostat gelden voor alle landen op dezelfde manier. Er vallen weliswaar wel eens cijfers weg die niet in het format van Eurostat passen, maar als je overal andere categorieën gaat meetellen, stijgen de cijfers ook in andere landen.

Volgens Vennekens is er echt meer aan de hand. Zo is bijvoorbeeld het aandeel buitenlandse medewerkers aan de technische universiteiten beduidend hoger (Delft en Eindhoven 55%) dan gemiddeld (40%). Dat duidt erop dat de technische universiteiten in een kleinere Nederlandse vijver moeten vissen.

Nog iets wat suggereert dat Nederland toch echt minder exact is dan andere landen: we hebben het laagste aandeel wetenschappelijke publicaties in de vakgebieden ‘Natuur’ en ‘Techniek’ (samen 44%) van alle landen, die Rathenau analyseerde. Frankrijk zit op 64% en Duitsland op 61%. In Nederland scoren ‘Medisch’ en ‘Sociaal’ juist heel hoog.

‘Nederland is relatief weinig georiënteerd op natuur en techniek,’ zegt Vennekens. ‘De Nederlandse economie heeft een vrij dominante dienstensector vergeleken met andere landen en juist vrij weinig maakindustrie waar technische kennis gebruikt wordt.’ Erica Wortel van Platform Talent voor Techniek (PTVT; voorheen Platform Bètatechniek) stelt ook: ‘Er lijkt een correlatie te bestaan tussen het aandeel van de maakindustrie in de totale economische output van een land en het percentage STEM graduates.’

Deze economische structuur zie je volgens Vennekens ook terug in het feit dat Nederlandse bedrijven minder uitgeven aan R&D dan het OECD-gemiddelde van 1,5% van het BNP. In de Nederlandse economie zijn R&D-intensieve sectoren als ICT/software, High-tech, Automotive en vooral Pharma ondervertegenwoordigd, terwijl R&D-extensieve sectoren als Olie en Gas industrie, Handel, Horeca en Bouw hier sterker zijn.

Dit geringe aandeel maakindustrie in de Nederlandse economie (8,6%) zie je volgens het Rathenau Instituut zelfs terug in relatief lage uitgaven van publieke onderzoeksinstituten aan ‘natuur en techniek’ (37,9%). Vergelijk dat met Duitsland, waar de maakindustrie 17,9% van de economie uitmaakt en onderzoeksinstituten 58,8% van hun budget aan natuur en techniek uitgeven. 

‘Misschien verklaart de grote dienstensector in Nederland, waarom studenten hier sneller voor alfa of gamma kiezen; men is daar gemiddeld meer mee bekend,’ denkt Vennekens. Dat is overigens wel aan het veranderen. ‘In de Balans van de Wetenschap 2020 zie je dat Nederland nu onder eerstejaars in de Europese middenmoot zit qua techniekkeuze.’ Het aandeel technische masterdiploma’s steeg in Nederland van 14,9% in 2013 naar 20,9% in 2018, terwijl het Europese gemiddelde toenam van 24 naar 25,2%. Hetzelfde effect zie je onder bachelors, maar dan veel minder afgetekend. Nederland loopt dus een achterstand in, maar is er nog lang niet.

Lees ook

Nieuwsbrief

Onze sponsor: